Doorheen hun verval zie ik
voorbije generaties en volgende,
de kringloop waar ze deel van zijn en hoe
levendig het voor hen deze lente begon.
Bij A.:
Er ligt rijm op de uitgebloeide zonnebloemstengels. Ze lieten zaden los,
hun taak is volbracht, of nog niet … ze verwelkomen vogels,
laten nog steeds kinderen stilstaan en doorheen hun verval zie ik
voorbije generaties en volgende, de kringloop waar ze deel van zijn
en hoe levendig het voor hen deze lente begon. Bij A.:
Eigenlijk komt er veel eten uit de grond, zegt hij.
Ineens staat de jongen er, hij zoekt zijn bal.
Hij loopt de tuin in, vraagt erop los.
Alles wat hij denkt, hoor ik (denk ik).
Zijn benen en de houtsnippers eronder blijven wiebelen.
Hij vraagt de naam van warmoes. En ik de zijne. A.
De jongste van de buurjongens. Het internaat, noemt hij het.
De gele warmoesstengels vindt hij het mooist.
Hij lacht om de brandnetels in mijn moestuin – Wat kan je daar nu mee? –
loopt er met een grote boog omheen, kijkt achterom, hij is toch zeker onaanraakbaar?
Eigenlijk komt er veel eten uit de grond, zegt hij.
Hij is de naam van warmoes weer vergeten, vraagt hem nog een keer.
Ik durf zijn naam niet opnieuw te vragen, hou het bij:
Wil je binnenkort mee zonnebloemen komen planten?
Uiteindelijk komt hij steeds terug, met lijf en hoofd, bij de zonnebloemen.
Dat wou A. graag. Dus planten we zonnebloemen in de border
van het straatje tussen het internaat en mijn tuin in.
We weten het zeker: hier zullen dit jaar bloemen bloeien.
Zijn enthousiasme is groot, zijn werkijver minder.
De rode aardbeien schreeuwen om zijn aandacht.
Hij volgt de rosse poes een heel eind op haar pad.
Als ik een botje in de aarde vind, slaan we aan het fantaseren
aan wiens lijf het vroeger hing en hoe het hier zo kwam.
Minutenlang staat hij stil, bij het lieveheersbeestje op zijn arm.
Uiteindelijk komt hij steeds terug, met lijf en hoofd, bij de zonnebloemen.
Hij maakt putjes en ik plant, en dan omgekeerd.
Hij is zo leergierig. We lachen en plagen elkaar
met onze zelfgemaakte plantafstandstokjes.
Tot de plantjes staan te blinken, recht op de rij – of toch zo ongeveer,
En nu gaan we aardbeien eten! Hij rent erheen, plukt de rijpe,
en kijkt zo verbaasd als ik een picknickdeken uithaal, een vergiet,
kommetjes, bloemsuiker, tassen en een thermos warm water.
Alsof het allemaal cadeautjes zijn, voor hem.
Ik had getwijfeld over de thee, maar hij vindt het geweldig
om zelf kruiden te kiezen (geen brandnetel, nee ;-)). Hij straalt.
We eten gezellig aardbeien onder de treurberk. En wat smaakt de thee lekker!
Ondertussen krijg ik inkijkjes in zijn leven.
Morgen treedt hij op met breakdance.
Overmorgen wordt hij dertien
en maakt de lieve kokkin wat hij wil. Yes!
Straks gaat hij weer gamen. Wat anders?
En ik wens dat het stoere pak hem nooit als gegoten gaat zitten,
er altijd ruimte blijft voor zijn verwondering en zachte ontvankelijkheid.
In de zomer zie ik hem groeien, net als de bloemen.
Zijn stoere pak is hem drie maten te groot.
Hij scheldt op kleine jongens en vindt bloemen maar stom.
Met zijn nieuwe fiets rijdt hij elke avond toegewijd
tien rondjes in het dorp. Met de zonnebloemen als supporters
op de eerste rij telkens hij in het voorbijgaan zwaait en roept.
En ik wens dat het stoere pak hem nooit als gegoten gaat zitten,
er altijd ruimte blijft voor zijn verwondering en zachte ontvankelijkheid.
Dat hij zich deel weet, ook van de natuur, en plekken, mensen en dieren blijft treffen
die hem uitnodigen en bekrachtigen in wie hij is, in zijn open hart en zinnen.
Dat we ruimte houden
– meer dan ooit –
om met zorg en aandacht, samen
iets moois te maken met “twee keer niks”
en met glanzende ogen te ervaren
hoeveel waarde daarin ligt.
december 2022