De roze letters in het straatje trekken je naar zich toe.
Ze vragen je: Wat zegt de rode beuk jou?
Al liep het vraagteken uit tot een boom.
Nadrukkelijker dan zonnebloemen,
niet zomaar uit te trekken,
uit dezelfde stof ontstaan.
Zacht geritsel in de tuin, de rode beukenbladeren sprongen uit de knop.
Ik luisterde de voorbije jaren vaak naar de rode beuk en mijzelf,
leerde hem kennen als hoeder van de buurt.
Onder zijn kruin, tegen de stam, scharrelend in de aarde vlakbij,
heb ik ontmoet, geleerd, samengewerkt, genoten, me verbonden geweten,
terwijl meer mensen de rode beuk voor het eerst zagen.
De tijd kantelt nu.
Nu ik hier niet meer kan tuinieren, nu ook rode beuks toekomst onzeker is.
Dat in Vlaanderen zelden een kapvergunning wordt geweigerd, helpt niet.
jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen.
Zo dichtte Remco Campert het.
Een vraag
voor elke passant, buur, schoolkind, vogel, fietser, hond.
En onder de vraag ligt de wens dat ze de rode beuk opmerken,
dat hij hen raakt, al moet het nu helaas zonder aanraken,
ze zich op hun eigen wijze met de eeuwenoude boom verbonden voelen
één voor één, tot een kritische fijngevoelige massa.
Ik kijk uit naar een mozaïek van antwoorden.
En daaronder het verlangen
dat ze van hem gaan houden, van hem leren, als ik,
dat we samen hoeders worden van de rode beuk.
Een liefde, aandacht, verwondering, betrokkenheid die uitdijt,
naar de veertig bedreigde kastanje-kanjers op het plein
en al het natuurlijk leven dat ons landschap en onze gemeenschap vormt.
Als een bodemvoedselweb dat zich uitstrekt:
we horen bij elkaar,
we staan voor elkaar en achter, door elkaar.